© Rootsville.eu

Jan De Wilde
Singer-songwriter
CC Den Egger Scherpenheuvel (04-01-2020)

reporter: Steven Kauffmann - photo credits: Anja Cleemput


info organisatie: CC Den Egger
info artiest:
Jan De Wilde

© Rootsville 2020


Geboren op 1 januari 1944 en snipverkouden toch een fenomenaal concert neerpoten, het is alleen de allergrootsten of iconen gegeven.  Als Jan de Wilde, alias Jean le Sauvage er geen is, weten we niet meer waarom de term kleinkunst ooit is uitgevonden. De kersvers 76 jarige schuifelt bescheiden als altijd het podium op waar de bugel en tuba’s van het blazercollectief al staan te glimmen voor wat een oververgetelijke avond zal worden en dit op diverse vlakken. In de ochtend woonden we de begrafenis van Michel “Hotel bij Ford”, zeg maar de Genkse Michel Daniels mee, die ons reeds op 62 jarige leeftijds, wat mij betreft minstens een halve eeuw te vroeg ontviel op 27 december, vlak na de Kerst. Terwijl ik dit schrijf, heeft gisteren Don Croissant alias Little Jimmy het tijdelijke voor het eeuwige ingeruild, jarenlang stond onderstaande aan diens zijde op zoek naar podiumpjes klein, fijn en gezellig waar grootmeester Don, meestal solo zijn talenten en duivels kon ontbinden voor een veeral begeesterd publiek.

Jan de Wilde opende alsof het om ene Dylan zelf ging zijn gruizelige keel met een diep gezongen “HéHé”, de vocale beperking bleek in dit geval een surplus want de traag uitgesproken woorden wonnen per uitgebrachte lettergreep aan kracht en diepgang. Zo ook met het zeer zelden gespeelde “Apocalyps”, een veel lagige parabel waarin de grootmeester bijna 30 jaar geleden als zijn psychologisch inzicht haarscherp wist te fileren. Magistraal klonk het allemaal en er sijpelden zoveel taalvondsten en midscheeps gemikte metaforen rond dat je bijna het gevoel had dat het tekenen van boven regende middels deze “Songs”.

Zo ook het heerlijke communisten voor alwie  graag tot ’s middags in bed ligt, zijn nasale dictie bleek ondertussen al lang geen handicap meer, nee de manier waarop deze eeuwig jonge kleinkunstreus zijn stem manoeuvreerde binnen deze moeilijke omstandigheden, bij uitzondering gezeten op een weliswaar comfortabel taboeret, ontpopte zich tot een waarachtig surplus in een ongekend viriel en diepzinnige dictie en frasering in het kader van geniale bacterietjes. Dit klonk ook doorheen het immer prachtige “Zussen”, mijn favoriete Jan de Wilde nummer (ik had als 15 jarige het genoegen van de toenmalige tournee in Casino Beringen mee te maken) dat even mooi klonk als de eerste keer dat ik het mocht horen (in 1987 dus, toen Michel Geraerts zijn hotel pas overgenomen had van zijn vader).

De trein denderde verder met het eeuwig bloedstollende “Anneke Weemaes” (over de lotgevallen van een softenon-baby). Waarna Obersturmführer (zoals hij zichzelf lakoniek pleegde te noemen) zijn blazerscollectief teder aanvuurde tijdens de verstilde pracht van “Aaigem”. Ook de bindteksten waren niet van de poes, ongemeend grappig en steeds met spijkers met koppen met quotes zoals “je moet een beetje kunnen liegen, als je echt iets wil bereiken” een sneer naar het politieke klimaat, opgeluisterd op de tonen van een hemels klinkende viool in de handen van Liesbeth De Lombaert. De lijzige zang en de ongelooflijke klasse van de voltallige ploeg muzikanten zorgen ervoor dat men een speld kon horen vallen in de Egger en zelfs de fluitsolo tijdens “Zussen” doorstond glansrijk de tissues die in een doosje langs het taboeret bij karrevrachten werden aangevoerd om het nasale vocht van onze onfortuin- maar immer glansrijke bard enigszins te kunnen stelpen doorheen de ganse voorstelling.

We zaten ondertussen al in de helft en kregen meermaals een brok in de keel zoals bij “Lumumba” dat het wedervaren van een (sic) doodziek kortgestampt hondje plachtte te etaleren en ook een pleidooi vormde tegen het voortijdig doodspuiten van oude en zieke zoogdieren.  De majestueus klinkende blazers bleker verder moeiteloos hun glansrol te spelen in de West-Jan de Wilde opende alsof het om ene Dylan zelf ging zijn gruizelige keel met een diep gezongen “HéHé”, de vocale beperking bleek in dit geval een surplus want de traag uitgesproken woorden wonnen per uitgebrachte lettergreep aan kracht en diepgang. Zo ook met het zeer zelden gespeelde “Apocalyps”, een veellagige parabel waarin de grootmeester bijna 30 jaar geleden als zijn psychologisch inzicht haarscherp wist te fileren. Magistraal klonk het allemaal en er sijpelden zoveel taalvondsten en midscheeps gemikte metaforen rond dat je bijna het gevoel had dat het tekenen van boven regende middels deze “Songhs”.

Zo ook het heerlijke communisten voor alwie  graag tot ’s middags in bed ligt, zijn nasale dictie bleek ondertussen al lang geen handicap meer, nee de manier waarop deze eeuwig jonge kleinkunstreus zijn stem manoeuvreerde binnen deze moeilijke omstandigheden, bij uitzondering gezeten op een weliswaar comfortabel taboeret, ontpopte zich tot een waarachtig surplus in een ongekend viriel en diepzinnige dictie en frasering in het kader van geniale bacterietjes. Dit klonk ook doorheen het immer prachtige “Zussen”, mijn favoriete Jan de Wilde nummer (ik had als 15 jarige het genoegen van de toenmalige tournee in Casino Beringen mee te maken) dat even mooi klonk als de eerste keer dat ik het mocht horen (in 1987 dus, toen Michel Geraerts zijn hotel pas overgenomen had van zijn vader).

De treind denderde verder met het eeuwig bloedstollende “Anneke Weemaes” (over de lotgevallen van een softenon-baby). Waarna Obersturmführer (zoals hij zichzelf lakoniek pleegde te noemen) zijn blazerscollectief teder aanvuurde tijdens de verstilde pracht van “Aaigem”. Ook de bindteksten waren niet van de poes, ongemeend grappig en steeds met spijkers met koppen met quotes zoals “je moet een beetje kunnen liegen, als je echt iets wil bereiken” een sneer naar het politieke klimaat, opgeluisterd op de tonen van een hemels klinkende viool in de handen van Liesbeth De Lombaert. De lijzige zang en de ongelooflijke klasse van de voltallige ploeg muzikanten zorgen ervoor dat men een speld kon horen vallen in de Egger en zelfs de fluitsolo tijdens “Zussen” doorstond glansrijk de tissues die in een doosje langs het taboeret bij karrevrachten werden aangevoerd om het nasale vocht van onze onfortuin- maar immer glansrijke bard enigszins te kunnen stelpen doorheen de ganse voorstelling.

We zaten ondertussen al in de helft en kregen meermaals een brok in de keel zoals bij “Lumumba” dat het wedervaren van een (sic) doodziek kortgestampt hondje plachtte te etaleren en ook een pleidooi vormde tegen het voortijdig doodspuiten van oude en zieke zoogdieren.  De majestueus klinkende blazers bleker verder moeiteloos hun glansrol te spelen in de West-Vlaamse ode, of was het “ode aan de West-vlamingen” getiteld “De Westvlaamsche Leeuw” uit het onvolprezen door Henny Vrienten geproducete “HéHé” uit het gezegende jaar 1991. Daarna mocht het een versnelling hoger met “Een vrolijk Lentelied” dat na nagenoeg 50 jaar nog niks aan flukse gebaldheid bleek ingeboet te hebben en het concert op deze manier zo ook van een streepje Rock and Roll voorzag.  

Dan over naar een recente lyrische parel uit 2015 (een naar zijn normen wel zéér verse worp van Dhr De Wilde). Dan ging het over naar de finale waarbij traditiegetrouw de 3 Tavernier-evergreens uit de kast worden gehaald. Diezelfde Lieven Tavernier die wijzelf vorige week nog mochten bewonderen in de beslotenheid van een propvolle De Loge. Er volgde een weldadige mokerslag met het immer pertinente en ontluisterende “Eerste Sneeuw” dat zijn epitaaf van gezongen poëzie nooit of te nimmer zal stelen. Tussen al deze schoonheid door leek het alsof zich aan de plafondregionen van deze door de eveneens bijzonder betreurde Zjef Vanuytsel getekende muziektempel tekenen van bovenaf begonnen te manifesteren. In ieder geval was de ontroering en het diepe respect tussen zanger en publiek zelden meer tastbaar dan op deze zaterdag 4 januari 2020. Het deed mij denken aan de Ultieme Hallucinatie, het befaamde art nouveau café te Sint-Joost, waarvan ik de uitbater en persoonlijke vriend tevens ten grave wist te weten in 2009, alweer 10 jaar geleden.  Niet toevallig van Zjef een gemeenschappelijke vriend van JDW en (wijlen) Fred (van de Ultieme en de Blauwe Schuit).

In zijn steeds grappiger wordende bindteksten trok JDW van leer tegen Whatsapp en eerde hij naast John Prine zijn andere held Tom Waits met diens “Wals Mathilda” in een door de blazers grandioos gedragen versie van diens meesterwerkje mits een glansrol voor bastuba en schuiftrombone. Uitgeswingd werd er met “Automobiel” , waarin de kwieke bard meedeelde dat hij eigenlijk nog best graag met zijn stalen ros langs Vlaamssche Wegen placht te schrijden (ondertussen weliswaar niet meer in een aftandse Toyota Corolla), en mij met heimwee deed terugdenken aan de tijd van Paard en Kar en “Blanche en zijn Peird” van dat andere annex genie en kleinkunsticoon, de beeldhouwer Vermandere Willem. Mocht Jan de Wilde nog ooit met keel- en neusproblemen het podium bestijgen raad ene Arno Hintjens een recept met gestoofde prei aan (met succes beproefd door eveneens wijlen Thé Lau die ik vanop het podium dit verhaal eens hoorde vertellen) en dacht ik ook dat vooral de NMBS je anno 2020 vooral niet naar datzelfde huis rijdt en er voorlopig nog wat redelijke marge voor verbetering hieromtrent blijft bestaan. Ik hoop dat Jan dan ook een welverdiende portie mosselen met frietjes achter de kiezen zou krijgen bij thuiskomst, want zijn muzikanten die de met de grenzen van zijn eigen kunnen en genialiteit worstelende kunstenaar met argusogen volgden waarin zichtbaar ontroerd door de superieure prestatie van hun broodheer Jan de Wilde 4/1 onder het gesternte van de Egger.

Een concert van een van de meest fijnbesnaarde songsmids die ons continent rijk is dat bij mij in de grote annalen zal blijven staan, zelden zoveel ontroering en symboliek op éénzelfde avond mogen ervaren, van een doorleefde rustige rocker op leeftijd die als een Rubens omging met het aangereikte klankpalet binnen de gegeven mogelijkheid; een uitzonderlijke prestatie. Deze Jan de Wilde is 76 en doet het quasi moeiteloos en met een rustige elegantie die weinigen gegeven is binnen deze toch al wat gezegende levensfase. Het obligate “Fanfare van Honger en Dorst” spande de kroon, en met de dixielandversie van Joke werden we collectief uitgewuifd door dit exquise en voor de gelegenheid piekfijn uitgedoste combo van wereldformaat. Leonard Cohen draait zich om in zijn graf, Michel Geraerts gromt “Thanks for the dance” en Don Croissant speelde zijn laatste passievolle prikkeldraadriffje, ik ging moe en emotioneel kapot naar huis, dankbaar voor de louterende kracht van de muziek, het enige wat nog soelaas kon bieden bij dit dramatische einde/begin van het nieuwe jaar.

Dank u daarboven, het helpt een beetje, maar uiteraard voor nooit meer genoeg, lieve vrienden danku voor jaren van en tussen een lach en een traan, met een stemmig muziekje op de achtergrond of op het podium, in steeds uitstekend gezelschap. JDW ploegt nog wel even voort, jullie aan de overkant. Missen zal men jullie met hart en ziel en nog zeer lang het ga jullie goed lieve dierbare ongelooflijke muziekmakkers, Don, Michel, Fred Dericks (2009) en Zjef Vanuytsel (2015) ….